Recensie van De geheime geschiedenis van Costaguana van Juan Gabriel Vásquez
Eerder verschenen in De Leeswolf 1 (2011): 17-19
Bij het binnenwandelen van de boekwinkel kon je tot voor kort maar beter uitkijken dat je geen stapel heruitgaven van een van Mario Vargas Llosa’s lijvige romans omstootte. Niet dat er iets viel af te dingen op de toekenning van de Nobelprijs aan de voorheen al zeer gelauwerde Peruaanse schrijver. De ultieme onderscheiding kwam er alleen precies op het moment dat ook de romans van een nieuwe generatie Spaans-Amerikaanse schrijvers eindelijk een plaatsje begonnen te veroveren naast de meesterwerken van Nobelprijswinnaars Vargas Llosa en Gabriel García Márquez en de immer aanwezige bestsellers van Isabel Allende.
Op iets langere termijn zal de kroning van Vargas Llosa waarschijnlijk wel een gunstige invloed hebben op de merkbaar groeiende interesse in de meest recente Spaans-Amerikaanse literatuur. Maar op dat eigenste moment van Nobelprijsgekte dreigde die getalenteerde jonge garde weer even volledig te worden vergeten.
En liet dat nu net het ogenblik zijn waarop De geheime geschiedenis van Costaguana verscheen, de tweede in het Nederlands vertaalde roman van de Colombiaan Juan Gabriel Vásquez (°1973, Bogotá). Samen met de Argentijn Andrés Neuman en de Peruaan Santiago Roncagliolo geldt Vásquez als een van de vaandeldragers van een nieuwe lichting internationaal succesvolle Spaans-Amerikaanse romanciers. Door de vertalingen van de afgelopen jaren haalt hun fictie ook bij ons vlot de rekken van de boekhandel. De vraag is enkel of ze daar ook weer uit geraken. Als het niet zo gehypet wordt als 2666, het postume meesterwerk van de Chileen Roberto Bolaño, belandt een boek van een hier relatief onbekende schrijver al gauw in een donker hoekje. Vanuit die ongunstige situatie slaagde Juan Gabriel Vásquez er toch in om aardig wat lezers te bereiken met De informanten (2008). Het aanzienlijke succes van die roman gaf uitgeverij Signatuur genoeg vertrouwen om ook opvolger De geheime geschiedenis van Costaguana te lanceren.
De route die Vásquez als schrijver volgde, heeft niet toevallig veel weg van degene die enkele Spaans-Amerikaanse groten decennia eerder aflegden. Halfweg de jaren negentig verliet hij Colombia en trok hij naar Parijs, de stad waar in de jaren zestig ook Vargas Llosa, García Márquez (Colombia), Julio Cortázar (Argentinië) en Carlos Fuentes (Mexico) passeerden. Vásquez geeft graag toe dat ook de beslissing om zich uiteindelijk in Barcelona te installeren te maken had met het feit dat zowel Vargas Llosa als García Márquez daar in de jaren zeventig gewoond hadden. Toch maakte Vásquez tussen Parijs en Barcelona een eigenaardige zijsprong naar België: eind jaren negentig verbleef hij een jaar in – of all places – het Ardense dorp Xhoris. Hij las er niet alleen veel, maar ging ook paardrijden, jagen en vissen met de dorpelingen, ervaringen die hij verwerkte in de verhalen van de nog niet vertaalde bundel Los amantes de Todos los Santos (‘De minnaars van Allerheiligen’, 2001).
Naast romans, kortverhalen en essays, schrijft Vásquez ook artikels en columns voor de kranten El País (Spanje) en El Espectador (Colombia). In 2004 brak hij met Los informantes door als romancier. In De informanten vertelt journalist Gabriel Santoro hoe de publicatie van zijn eerste boek de verhouding met zijn gelijknamige vader onverwacht verziekte. Het boek in kwestie spitte een van de meest dubieuze periodes uit de Colombiaanse geschiedenis om: de duistere jaren veertig, toen de willekeur van de Tweede Wereldoorlog overwaaide naar het Zuid-Amerikaanse land en Duitse immigranten er massaal vervolgd werden omwille van hun al dan niet reële nazi-sympathieën. Maar zonder het te weten zet Santoro met zijn boek ook zijn vaders verborgen verleden in beweging. Het sinistere sfeertje noch de verontrustende vragen over de invloed van het verleden op het heden krijg je als lezer gemakkelijk van je afgeschud.
Ook in het prachtig uitgegeven De geheime geschiedenis van Costaguana staan zowel een conflictueuze vader-zoon relatie als de niet minder gespannen verhouding tussen geschiedenis en literatuur centraal. Dit keer neemt Vásquez ons mee naar de negentiende en het begin van de twintigste eeuw om een boekje open te doen over de moeizame constructie van het Panamakanaal en Panama’s afscheuring van Colombia. Hoewel de schrijver het in De geheime geschiedenis van Costaguana dus opnieuw gemunt heeft op de woelige vaderlandse geschiedenis, is de sobere toon van De informanten opeens ver te zoeken: verteller José Altamirano heeft lak aan geloofwaardigheid en is allesbehalve ingetogen. Toch waarschuwt hij ons van in het begin: ‘Dit is niet zo’n boek waarin de doden spreken of priesters na het drinken van een warm brouwseltje van de aarde opstijgen’. Altamirano zinspeelt natuurlijk op enkele wonderbaarlijke gebeurtenissen uit García Márquez’ Honderd jaar eenzaamheid. Net als in De informanten lijkt Vásquez zich dus bewust te zullen afzetten tegen het magisch realisme van die klassieker.
Toch passeert hij García Márquez dit keer niet zonder schijnbewegingen. Wanneer hij vader Altamirano laat afdalen van het grijze, in de Andes gelegen Bogotá tot de rivier Magdalena, komt hij even in diens onvermijdelijke vaarwater. Aan het einde van Liefde in tijden van cholera beloofde Florentino Ariza zijn geliefde Fermina Daza een eeuwige va-et-vient op diezelfde Río Magdalena. Maar hoewel De geheime geschiedenis van Costaguana zich afspeelt in hetzelfde tijdperk van cholera-epidemieën en eindeloze burgeroorlogen, houdt Vásquez het bij enkele knipoogjes. Vader Altamirano strandt dan ook niet in het Cartagena van García Márquez’ heerlijk trage liefdesverhaal, maar in de Panamese havenstad Colón. En daar is de romantiek ver te zoeken. De beschrijvingen van dit tropische Gomorra zijn zelfs zo beklemmend dat je er zelf van begint te zweten. In Colón schrijft vader Altamirano gekleurde verslagen over de vorderingen van de werken aan het kanaal. Hij hoopt zo zijn steentje bij te dragen aan de historische gebeurtenis die Colombia/Panama op de wereldkaart moet zetten. Zijn zoon José daarentegen wantrouwt de Geschiedenis en probeert zijn gezinnetje er halstarrig tegen te beschermen. Tevergeefs natuurlijk: ‘De les die de Grote Gebeurtenissen me leerden, was helder en duidelijk: je ontkomt er niet aan’.
De botsingen en toenaderingen tussen vader en zoon Altamirano weerspiegelen niet alleen Vásquez’ moeilijke verhouding met zijn vaderland, maar ook de confrontatie tussen de auteur en een van zijn meesters. Gaandeweg wordt duidelijk welke literaire vader hij in deze roman echt wil uitdagen: niet García Márquez, maar wel Joseph Conrad. De Pools-Engelse zeeman Józef Korzeniowski deed ooit even de kusten van Colombia en Panama aan. Decennia later publiceerde hij Nostromo, een monumentale roman die hij situeerde in de fictieve Zuid-Amerikaanse republiek Costaguana. In De geheime geschiedenis van Costaguana beeldt Vásquez zich een Conrad in die tijdens het schrijven van Nostromo worstelt met zijn troebele herinneringen en daarom een beroep doet op de getuigenis van een in Londen gearriveerde Colombiaanse vluchteling: José Altamirano. Nadien, tijdens het lezen van Nostromo, vindt die Altamirano van zijn eigen naam geen spoor, maar ziet hij zijn levensverhaal wel verdraaid. Verbolgen stapt hij naar de grote schrijver: ‘U hebt me uit mijn eigen leven verwijderd. U, Joseph Conrad, hebt mij bestolen.’ Dat alles zet Altamirano dan recht in De geheime geschiedenis van Costaguana, waarin hij honderduit vertelt over zijn eigen omzwervingen en die van zijn vader.
Wie eenmaal gewend is aan het schalkse, betweterige toontje van De geheime geschiedenis van Costaguana, laat zich gewillig misleiden. Temeer omdat je moet toegeven dat Vásquez het ook echt beter weet en alle verteltechnieken tot in de puntjes beheerst. Bij momenten is hij zich daar misschien overdreven van bewust, wil hij te opvallend een loopje nemen met de verwachtingen van de lezer of toont hij iets te graag hoe geletterd hij wel niet is. Gelukkig pikt hij de draad van zijn verhaal steeds op tijd weer op. Vásquez hééft immers veel te vertellen en weeft op virtuoze wijze verschillende verhaallijnen in elkaar. Je kan zijn boek lezen als een speelse schelmenroman die je voert van het casino van Monte Carlo, waar Conrad ooit zijn laatste geld verspeelde, tot diep in de jungle van Panama. Maar tegelijkertijd is het een revanche op de traditionele geschiedschrijving, een betoog over hoe de literatuur, net door te speculeren en te verzinnen, iets kan bijbrengen aan ons begrip van het verleden en het heden. Want dat is De geheime geschiedenis van Costaguana in de eerste plaats: een overtuigende ode aan de vrijheid van de verbeelding.
Vásquez, Juan Gabriel
2010 De geheime geschiedenis van Costaguana. Utrecht: Signatuur.
reageren