“La gente con la bicycleta!” Met die herkenningskreet begroeten de eigenaren van de casas particulares ons. We reizen dan ook niet zomaar op een fiets, maar op een tandem, die nogal wat opzien baart. Onze stalen ros wijkt niet van onze zijde en krijgt overal onderdak: in de patio, naast de ontbijttafel of desnoods naast het bed. Die fiets is bovendien een goede binnenkomer voor talloze gesprekjes over het nieuwe, ontluikende Cuba.
Bij aankomst in Havana wacht taxichauffeur Robert ons op in zijn azuurblauwe Chevrolet uit 1955. Zijn auto is voor ons een even verbijsterende verschijning als onze fiets voor hem. Met vereende krachten tillen we de tandem het dak op en vertrekken richting centrum. Bij de haven wijst Robert ons op het imposante Nederlands fregat en vertelt meteen dat Unilever een paar dagen ervoor een deal gesloten heeft om samen met de Cubanen een fabriek te bouwen. “Zeep en wasmiddel, dat kunnen we goed gebruiken”, is zijn enthousiaste commentaar.
In het donker komen we aan bij onze casa particular in het zuidelijke deel van het oude centrum. Het is het enige mooie gebouw in een straat waar de huizen alleen in hun vorm nog verwijzen naar hun voorbije bloeitijd. Maria, onze gastvrouw, ziet er moe uit, maar dat heeft geen enkele invloed op haar gastvrije ontvangst. Ze bekent later dat ze zelf een andere casa heeft, twee straten verderop. Deze is van haar broer en die doet ze er tijdelijk bij. De huishoudster, een 67-jarige creoolse met wie we later kennis maken, combineert eenzelfde werklust met een grote glimlach. Ze vertelt dat ze van haar pensioen niet kan rondkomen, dus wel moet doorwerken. Maar klagen zit de Cubanen niet in de genen.
Kuilen en uitlaatgassen
Onze fietsroute zal ons door het westen en midden van het land voeren. Van Havana fietsen we in vier etappes naar Pinar del Rio. Daar worden we opgehaald door onze taxi. Robert brengt ons met tandem naar Cienfuegos, van waar we in drie etappes naar Remedios fietsen. In totaal zo’n zevenhonderd fietskilometers.
De start gaat spectaculair over de Malecón van Havana. De boulevard is breed met een schitterend uitzicht over zee en mooie inkijkjes in de voorbijtrekkende stad. Er is weinig verkeer. Wel is het uitkijken voor de kuilen in de weg. Daar blijven we de rest van de reis alert op. Al is er dan weinig verkeer, het verkeer dat we tegenkomen is luidruchtig en hult ons bij tijd en wijle in een donkere, stinkende wolk. Tachtig procent zijn nog steeds Amerikaanse oldtimers die er rondrijden, al dan niet voorzien van een nieuwere Toyota-motor. Ze worden met liefde onderhouden en gepoetst. Oldtimers delen de weg met vrachtwagens, fietsers, moderne huurauto’s en de traditionele paard en wagen. Toch staat er even buiten Havana opeens een bord ‘verboden voor fietsers’. Als ik aan politieagente in de buurt vraag hoe we op onze bestemming komen als we deze weg niet in mogen, antwoordt ze na een korte aarzeling: “Ach, vandaag mag het wel.” Dus fietsen we verder op een vierbaans weg, die we al snel nagenoeg voor onszelf hebben. Buiten de steden is er weinig verkeer. Volgens taxichauffeur Robert is de benzine, door de slechte economische situatie, inmiddels zo duur dat bijna niemand zich nog kan veroorloven om auto te rijden. De snelweg tussen Havana en Sancti Spritus, waar we later nog gebruik van maken, is nagenoeg leeg. De vierbaansweg, in de jaren 80 aangelegd door de Russen, staat symbool voor de grootse plannen die met de val van de Sovjet-Unie in rook zijn opgegaan.
Na onze tweede dag fietsen rijden we Palma Rubia binnen, een nietszeggend dorpje aan de noordkust. We worden hartelijk ontvangen door Nina, die ’s avonds een onvergetelijke langosta en salsa de cerveza zal serveren. Bij aankomst verzamelt zich al snel de hele familie rondom de tandem. Ze willen alle technische details weten: is hij van carbon of aluminium, hoeveel versnellingen heeft ie, hoe werken de remmen en hoe hard gaan we wel niet?
Ondanks technisch vernuft worden we er op onze volgende fietsdag genadeloos uit gefietst door een jongen op een simpele fiets met een grote bak koekjes achterop. Het blijkt dat hij elke dag vijfenveertig kilometer fietst, op en neer tussen twee dorpjes. Onderweg luidt hij bij elk huis zijn fietsbel, in de hoop dat mensen koekjes willen kopen. Fietsen staat voor hem gelijk aan werk. Hij vindt het maar vreemd dat wij het voor ons plezier doen en dan ook nog zeventig kilometer op een dag. Na een kwartiertje heeft hij zijn eerste klant te pakken en scheiden onze wegen.
Illegale handel
Onze route nadert de Viñales-vallei met zijn merkwaardige, lukraak verspreide rotsen, omringd door de wereldberoemde tabaksvelden. Viñales is een toeristische trekpleister en een toonbeeld van ontluikend ondernemerschap. Bijna elke huis in het dorp is een casa particular. Dat heeft meteen zijn weerslag in het straatbeeld; de huizen staan allemaal strak in de bonte verf, de voortuintjes zijn verzorgd. Onze gastvrouw Graciela runt haar casa na het overlijden van haar man alleen met hulp van haar broer en nichtje, die medicijnen studeert, maar ’s avond gewoon helpt in de bediening. Zelf is de half Spaanse Graciela ook opgeleid tot arts. Ze is een spraakwaterval en gedurende de dagen dat we er zijn, komt haar hele familiegeschiedenis aan bod. Haar kinderen zijn uitgewaaid over de hele wereld. Ze verheugt zich op het aanstaande bezoek aan haar zoon in Canada, die net vader is geworden. In tegenstelling tot andere Cubanen kan Graciela, met een Spaans paspoort op zak, vrij reizen. Met haar broer maken we ook kennis, en vooral zijn gereedschapskist komt goed van pas. We zijn onderweg drie schroeven uit de tandem verloren. Schroeven, daar is in Cuba niet aan te komen, dus we vinden een creatieve oplossing met een paar stukjes elektriciteitsdraad die we met een tang goed vast draaien. We fietsen er nog ruim vierhonderd kilometer probleemloos mee verder.
De groeiende populariteit van sommige steden als toeristische bestemming heeft ook een keerzijde voor de lokale bevolking. Volgens Robert leidt het tot stijgende voedselprijzen. Robert pikt ons in Pinar del Rio weer op en zal ons met zijn Chevrolet helemaal naar Cienfuegos, 450 kilometer verderop, rijden. Langs de snelweg stopt hij opeens. Er staat een pick-up truck langs de weg, pal naast een maisveld, van waaruit een boer de mais aan passanten verkoopt. Ook Robert wil z’n kans graag benutten. “Er is een levendige zwarte handel in voedsel”, vertelt hij. “Veel rundvlees en langoustines worden illegaal verhandeld, omdat de voorraden vrijwel allemaal naar de toeristenindustrie gaan. Maar ook iets simpels als een aardappel is een schaars goed.” De politie voert regelmatig controles uit op de snelweg. Ze controleren papieren en de auto, maar zijn vooral op zoek naar illegaal voedsel.
Mira, mira!
Cienfuegos is het vertrekpunt voor het tweede deel van onze reis. We logeren in een bijzondere casa particular vol snuisterijen en een patio met vijver, omringd door kikkers, flamingo’s en paddenstoelen; allemaal nep. Eigenaar Andres is een zestiger met een teckel in een rompertje. Teckel Sacha is het substituut voor zijn inmiddels 5-jarige kleinzoon die hij nog nooit heeft gezien. Zijn dochter is acht jaar geleden via Mexico naar de VS gevlucht en mag, omdat ze illegaal het land heeft verlaten, de eerste acht jaar niet terug naar Cuba reizen. In april komt ze voor het eerst terug met man en kind. Andres kan niet wachten. Tot die tijd geeft hij alle knuffels aan zijn teckel.
Op de route van Cienfuegos naar Trinidad worden onze fietsbenen behoorlijk op de proef gesteld. Met name de eerste etappe is behoorlijk bergachtig. Gelukkig krijgen we overal aanmoedigingen van mensen langs de weg. Kinderen komen uit de huizen gerend en roepen verbaasd: “Mira, mira!” en omaatjes op de veranda schieten in de lach als ik mijn partner met lichte klopjes op de rug aanmoedig om harder te fietsen. Ondertussen imiteer ik de berijders van paard en wagen en roep zacht: “Caballo!” Zo’n heftige etappe vraagt natuurlijk de nodige energie, die we regelmatig aanvullen met kleine, smakelijke banaantjes die we langs de weg kopen. Als wij er zeventien kilometer voor Trinidad behoorlijk doorheen zitten, komt er opeens een stoere racefietser naast ons rijden, gehuld in lange broek, handschoenen en helm. Het blijkt de Cubaanse gids te zijn van een groepje Canadese fietsers. Via een oortje heeft hij met hen contact. Hij vertelt dat ze een tocht door heel Cuba maken, ook de meer heuvelachtige gebieden in het oosten van het land. “Tja”, zegt hij “ik begrijp er niets van dat ze dat voor hun lol doen. Maar zolang ze mij ervoor betalen, vind ik het prima”, en weg is hij in zijn kanariegele outfit,
Leven op het plein
In het centrum van Trinidad stranden we op de kinderkopjes en leggen de laatste meters lopend af, ons een weg banend tussen de tientallen touringcars. Die spugen elke dag honderden overwegend bejaarde toeristen uit die met een holle blik achter de zoveelste gids aanlopen. Hoewel het centrum van een adembenemede schoonheid is, kunnen we door de massa’s toeristen het Trinidad van de Cubanen nauwelijks meer zien. Heel anders is dat op onze volgende stop: het stadje Sancti Spiritu, zo’n zestig kilometer verderop. Hier geen hordes toeristen, maar een mooi historisch centrum met centraal plein, zoals een plein bedoeld is: een ontmoetingsplaats voor alle lagen van de bevolking. Je vindt ze in elke stad en elk dorp in Cuba. We zijn er talloze gepasseerd en altijd is het er druk: oude mannen spelen een spelletje, vrouwen kletsen en kinderen in schooluniform maken er huiswerk. Die openbare parken en pleinen zijn vaak beter onderhouden dan de huizen eromheen. Dat geldt ook voor de vele kinderspeelplaatsen in Cuba, die je terugvindt in elke wijk. Ook al bladdert de verf van de troosteloze flats, op de kinderspeelplaats zijn de speeltoestellen onderhouden en is het gras groen. Hier overheerst de socialistische voorkeur voor het collectief boven het individu.
Dat het socialisme vooral op het platteland nog springlevend is, bewijzen de ontelbare borden waar we langsfietsen met leuzen als “Pueblo socialista, próspero y efficiente” of “el hombre crece del trabajo que sale de sus manos”. Natuurlijk is ook de beeltenis van Che Guevara nooit ver weg. De mensen zijn trots op de vruchten van het socialisme, zoals het onderwijs en de gezondheidszorg, maar daaronder broeit het. Zo vertelt de tabaksboer ons dat hij 90 procent van zijn oogst tegen een vaste prijs aan de overheid moet verkopen en slechts 10 procent mag houden voor eigen consumptie en kleinschalige verkoop aan toeristen. Als ik opmerk dat me dat een slechte deal lijkt, glimlacht hij betekenisvol, houdt zijn vinger voor zijn mond en zegt “sshhh”. Niemand laat zich openlijk kritisch uit over de regering, ook al is voor velen de armoede nijpend. Op allerlei manieren maken ze gebruik van toegenomen economische ruimte om hun levensstandaard te verbeteren. Ook de overheid is niet wars van commercie; schaamteloos buiten ze hun mythische held uit. Che prijkt niet alleen op grote billboards, maar siert alles van koffiemokken tot sleutelhangers en T-shirts. Symbool van het commerciële socialisme; je vraagt je af wat hij er zelf van zou vinden.
reageren