Latin America Magazine.
 

De laatste flaneuse

14-02-2013 by Jasper Vervaeke

Recensie van Valse papieren van Valeria Luiselli

Eerder verschenen in De Leeswolf  8 (2012): 518-519

 

‘De doctorandus krijgt zijn onderwerp van mij op, een onderwerp van nul en gener waarde, hij gaat onder mijn toezicht zijn proefschrift schrijven, waar geen mens behoefte aan zal hebben, zal het in een oervervelende discussie verdienstelijk verdedigen en dan een doctorsgraad verwerven, waar hij niets aan heeft’. Hoewel de verteller van Tsjechows Een vervelende geschiedenis hier wel op erg scherpe wijze vooruitloopt op het huidige overschot aan doctoraten, plaatst nagenoeg elke doctorandus wel eens gelijkaardige vraagtekens bij de zin van zijn onderneming. Zelfrelativering en zelfspot temperen de mogelijke frustratie, maar er zijn ook andere uitwegen. Kijk maar naar de Mexicaanse Valeria Luiselli (°1983).

Tijdens het werken aan haar proefschrift debuteerde Luiselli in 2010 met Valse papieren, een boekje waarin haar academisch onderzoek aan de Columbia University weliswaar onderhuids aanwezig is, maar dan grotendeels ontdaan van het stroeve vakjargon en verrijkt met het soort persoonlijke indrukken en ervaringen dat in een proefschrift doorgaans niet geapprecieerd wordt. En kijk, haar eigenzinnige essay sloeg zo aan dat ze gebombardeerd werd tot dé belofte van de Mexicaanse letteren en haar werk terstond vertaald zag, in de Nederlandstalige versie zelfs met een voorwoord van Cees Nooteboom.

Valse papieren is geen lukrake bundeling van tien uiteenlopende teksten, maar een harmonieus essay opgemaakt uit tien delen, waarin Luiselli vanuit verschillende oogpunten en steden reflecteert over thema’s als melancholie, urbaan verval, identiteit en de bedreigde kunst van het flaneren. De hoofdstukjes reflecteren elkaar bovendien ook letterlijk door middel van een reeks subtiele motieven, waarvan de spiegel het meest symbolische is. Eerder dan een spiegel die het beeld in dezelfde proportie weerkaatst, werken Luiselli’s deelessays als een draaibare ronde scheerspiegel die ofwel verkleint, ofwel vergroot: op die manier zoomt de ene tekst in op datgene wat in de andere slechts een detail is. In de mijmeringen van de vertelster vermengen de literaire verwijzingen zich met impressies van haar wandelingen door Venetië, Mexico-Stad en New York.

Hotelmensch

Het begint allemaal op een Venetiaans kerkhof, waar Luiselli, of haar alter ego, op zoek gaat naar het graf van de Russische dichter Joseph Brodsky. Initieel zonder veel succes, maar opgepept door een zelf gerolde sigaret en aangemoedigd door een zwerm krassende meeuwen, stuit ze uiteindelijk op de zerk: ‘Aan Brodsky’s grafsteen was geen enkel portret bevestigd. En het is maar goed ook dat er nooit een afbeelding van zijn definitieve identiteit zal komen; het gladde, ondoorzichtige grijs van de steen was eerlijker – de reflectie van de anonimiteit van een hotelmensch bij uitstek, man van vele hotelkamers, vele spiegels, vele gezichten’. Meteen is duidelijk dat Luiselli aangetrokken wordt door het genre plekken dat de Franse antropoloog Marc Augé ooit ‘niet-plaatsen’ noemde: hotelkamers, stoepen en portieken, plaatsen waarvan de voorlopige en onvatbare identiteit gevuld en gewist wordt door de mensen die er dagelijks passeren.

Van Venetië vliegt de vertelster naar Mexico-Stad, waar de meeste hoofdstukjes van Valse papieren zich afspelen. Iedereen die ooit aan het raampje zat tijdens een landing in ‘El D.F.’ zal haar emotionele woorden over deze adembenemende ervaring beamen. Over andere ideeën valt dan weer te discussiëren, maar goed, dat is nu eenmaal ook de bedoeling van een essay. Neem nu bijvoorbeeld de mening dat het totaal onmogelijk is om ‘een veelomvattend idee uit Mexico-Stad te putten door er simpelweg rond te slenteren’, omdat ‘elk referentiepunt in de stad ontbreekt’ en ‘het besef van een centrum of gewrichtsas’ er voorgoed verdwenen is. Integendeel, de warboel die Mexico-Stad heet, heeft wel degelijk een duidelijk historisch centrum en een aantal kilometerslange assen die de stad doorkruisen. De waanzinnige grootte en bevolkingsdichtheid in acht genomen, valt het al bij al dus best mee om je er te oriënteren. Voetgangersvriendelijk kan je de stad inderdaad niet noemen, maar dat wandelen nog steeds de beste manier is om je er een beeld van te vormen, bewijst Luiselli in de eerste plaats zelf. Sommige lezers zullen bovendien denken aan Francis Alÿs, de Belgische topkunstenaar die de straten van Mexico-Stad op originele wijze portretteerde door er nu eens met een grote blok ijs, dan weer met een geweer of een magnetisch hondje door te kuieren.

Citatis

In navolging van Wittgenstein vergelijkt Luiselli de taal met een grote stad in constante aanbouw waarin het almaar moeilijker flaneren is. Die vergelijking gaat zeker op voor haar eigen tekst, waarin je als lezer niet bepaald argeloos kan rondslenteren. Wie niet gewaarschuwd is, struikelt ongetwijfeld over het teveel aan citaten. Alle obligate namen passeren de revue: Benjamin, Deleuze, Barthes, Wittgenstein. Natuurlijk: schrijven is citeren. Ook Luiselli weet maar al te goed dat schrijven niet meer is dan het recycleren van gelezen en ongelezen woorden en ideeën en dat je stricto sensu negentig procent van elke tekst tussen aanhalingstekens zou kunnen zetten. En als je zoals Luiselli dan toch zo eerlijk bent om daadwerkelijk te citeren en te verwijzen, beticht men je van citatis en pedanterie! Misschien vormt niet zozeer de overdaad aan citaten het obstakel, maar wel de belerende manier waarop ze die soms aan de man brengt. De regelmatig gebruikte formules als ‘in zijn essay… schreef…’ of ‘zoals in het gedicht van… staat…’ stroken niet met Luiselli’s doorgaans ongedwongen toon en stijl. Ook het deel waarin de vertelster uitweidt over de verhuizing van haar boeken komt over als een doorzichtige manier om te pochen met de inhoud van haar bibliotheek. Op die momenten van namedropping dreigt ze over te komen als een meisje dat maar al te graag wil tonen dat ze net heeft leren fietsen.

Geen toeval dus dat de meest genietbare stukjes van Valse papieren die passages zijn waarin Luiselli durft te freewheelen. In het derde en vierde deel maken we een fietstocht door de Colonia Roma, een van de weinige buurten van Mexico-Stad waar fietsen geen suïcidale bezigheid is. Spontaan werpt Luiselli fietsen op als hét alternatief voor de gediskwalificeerde flanerende denker: ‘Alleen wie de wereld vanaf een fiets beziet, kan verkondigen een extravagant-romantische slenterziel te bezitten’. Vervolgens geeft ze zelf een staaltje fietsflaneerfilosofie door vanop het zadel dromerig door te denken over het Braziliaanse woord saudade.

Stof

Een ander hoogtepunt is het in New York gesitueerde negende hoofdstuk. Het besef dat privacy in onze dichtbebouwde steden een steeds zeldzamer privilege is, brengt de vertelster tot de conclusie dat we enkel op die plaatsen die ons niet eigen zijn ― hotels, geleende kamers, vreemde bedden ― nog ruimte hebben voor onszelf: ‘Aangezien we op straat niet langer eenzaam kunnen rondslenteren, en we in ons eigen huis niet met onszelf bezig kunnen zijn zonder dat een van de computervensters onze tekortkomende aandacht trekt of zonder dat de buren zich gaan ophouden in het achterkamertje van ons cerebellum, kunnen we alleen nog kleine en vluchtige intimiteiten oprichten in vreemde ruimtes’.

Ook plekken om in stilte te lezen worden uiteraard schaarser. Luiselli geeft in die zin nog een suggestie mee door haar vertelster te laten lezen op een kerkhof in Mexico-Stad. Eens te meer blijkt dat ze, net als zovele schrijvers, verkiest om een aantal belangrijke invloeden net niet te expliciteren, of tenminste niet op de plaats waar je dat verwacht. De nadrukkelijke citaten zijn niet zelden een afleidingsmanoeuvre om de critici op het verkeerde been te zetten in hun speurtocht naar literaire voorbeelden. Terwijl ze haar fascinatie met begraafplaatsen, ruïnes en braakliggende terreinen natuurlijk deelt met W.G. Sebald, scheert Luiselli in haar wandelingen door Mexico-Stad regelmatig langs de onvermijdelijke schaduw van Roberto Bolaño. Wanneer ze bij het bekijken van oude stadsplannen opmerkt dat in de kaartencollectie zich ‘alle stof uit de Vallei van Mexico’ ophoopt, doet ze de herinnering opwaaien aan de manier waarop Bolaño in Amulet het stof van ‘El D.F.’ vereeuwigde. Omdat u wat betreft die citatis en pedanterie vermoedelijk toch al doorhad dat de pot de ketel verwijt dat hij zwart ziet, tot slot nog het prachtige citaat van Bolaño: ‘Ik stelde me voor hoe het stof van de wereld langzaam, volhardend, onhoudbaar bibliotheken binnendrong, en begreep toen dat boeken een gemakkelijke prooi waren voor stof, ik zag wervelingen van stof die vorm aannamen op een vlakte ergens diep in mijn geheugen, en de wolken rukten op totdat ze Mexico-Stad bereikten, de wolken van mijn persoonlijke vlakte, die de vlakte van iedereen was hoewel velen weigerden die te zien, en alles raakte bedolven onder het stof, de boeken die ik gelezen had en de boeken die ik nog van plan was te lezen’.

 

Luiselli, Valeria

2012    Valse papieren. Amsterdam: Karaat.

 

reageren