Latin America Magazine.
 

Buena Vista Social Club: Adios – afscheid van het oude Cuba?

13-12-2017 by Ruby Sanders

In 1997 lieten de muzikanten van de Buena Vista Social Club met hun gelijknamige album de wereld kennismaken met de Cubaanse son. Het ensemble – bestaande uit inmiddels flink op leeftijd zijnde muzikanten – werd nog beroemder dankzij de muziekdocumentaire met dezelfde naam van Wim Wenders uit 1999.

Regisseur Lucy Walker maakte met Buena Vista Social Club: Adios een officieus vervolg op die beroemde film van Wenders. Deze film verscheen onlangs op dvd. In de documentaire blikken de bandleden terug op hun bijzondere carrières en op de wonderlijke hoogtijdagen van de groep. De film biedt een dubbel-nostalgisch portret: we zien de muzikanten anno nú met weemoed terugkijken op het extreme succes dat hen ten deel viel in de herfst van hun leven, en middels archiefbeelden ook de nostalgie die zij voelden naar de jaren vijftig, toen de Cubaanse muziek (en zijzelf) haar hoogtijdagen beleefde. Tot slot voelen we als kijker onze eigen nostalgie, naar die late jaren negentig toen we en masse deze bejaarde Cubanen ontdekten en omarmden.

De social clubs van Havana 

Het begon allemaal met drie mannen en een wild plan: de Amerikaanse gitarist Ry Cooder, de Britse muziekproducent Nick Gold en de Cubaanse bandleider Juan de Marcos González begonnen halverwege de jaren negentig gedrieën een zoektocht naar de beste nog levende muzikanten van de Cubaanse son – een genre dat in de jaren vijftig haar hoogtepunt beleefde. De oorsprong van de son, zo vertelt Buena Vista Social Club: Adios, ligt in het einde van de 19e eeuw, toen de muziek van de tot slaaf gemaakte Afrikanen vermengde met Spaanse liederen en gitaarspel. In de jaren twintig en dertig van de 20e eeuw ontstonden talloze son-klassiekers, die in de bloeiende jaren veertig en vijftig veelvuldig werden opgevoerd in de vele clubs die Cuba telde. Die waren strikt gescheiden: ofwel bedoeld voor de witte elite en Amerikaanse toeristen, ofwel voor de armere, zwarte bevolking. Een van de ‘social clubs’ voor die laatste groep was de Buena Vista Social Club in Havana.

De film begint met een rondgang door de wijk waar die club ooit gestaan moet hebben. Lokale bewoners op leeftijd kunnen het nog aanwijzen. Waar ooit de beroemde nummers ten gehore werden gebracht zit nu een sportschool. Juan de Marcos vertelt hoe de muzikanten in de jaren negentig werden gevonden. Dat was niet makkelijk: de meesten waren al jaren met pensioen; sommigen in de vergetelheid geraakt, of afgegleden in armoede. Via via lukte het muzikanten als Compay Segundo, Ibrahim Ferrer, Omara Portuondo, Eliades Ochoa, Rubén Gonzalez en Guajiro Mirabal op te snorren en met hen een album op te nemen vol klassiekers uit hun tijd. Niemand had durven dromen wat er vervolgens gebeurde: in die late jaren negentig was er geen feestje of verjaardag dat níet door de karakteristieke klanken vergezeld ging. Binnen no time waren er 500.000 albums verkocht en in 1998 trad de complete groep voor het eerst op, in het Amsterdamse concertgebouw en kort daarna in de beroemde Amerikaanse Carnegie Hall. De film toont beelden van die spannende dagen; van de op zijn zachtst gezegd chaotische repetities voorafgaand aan de eerste liveconcerten van het ensemble in die samenstelling en de uiteindelijke, weergaloze optredens. De beelden herinneren er weer aan hoe bijzonder de vertolkers waren, hoe gracieus zij met hun succes omgingen, en hoe prachtig de muziek nog steeds is.   

Legendarische coverfoto 

Afgewisseld met beelden uit die roerige jaren na het verschijnen van het album, springt de film terug op historische beelden van de son en haar vertolkers en van het ontstaan van nummers – zoals het legendarische ‘Chan Chan’ dat Compay Segundo schreef. We ontdekken waar de legendarische foto op de albumcover is gemaakt en wie erop te zien is. We leren over het keiharde leven dat de goeiige Ibrahim Ferrer kende, en over de typisch Cubaanse familiegeschiedenis van Omara Portuondo.

Eigenlijk pas tegen het eind van de documentaire toont Walker pas hoe het de leden van de groep de laatste jaren is vergaan; terwijl dat toch hetgeen is dat deze film toevoegt aan het eerdere legendarische portret van Wenders. De steeds kleiner wordende groep – Compay Segundo overleed (op 97-jarige leeftijd!) in 2003, net als pianist Rubén González, en Ibrahim Ferrer stierf in 2005, vier dagen na zijn laatste optreden – is nog niets van de bravoure verloren en treedt nog altijd op. Kleinkinderen van bandleden vullen de vrijgekomen plekken in.

De film toont ook het bijzondere optreden dat de band in 2015 gaf in het Amerikaanse Witte Huis, op uitnodiging van toenmalige president Obama, en aan het overlijden van Fidel Castro een jaar later. Toch volgt hierop geen verdere bespiegeling, niet over de toekomst noch over Cuba – terwijl het land toch ooit voort zal moeten leven zonder deze generatie. En zo is de kracht van de documentaire tegelijkertijd de zwakte: het verleden – hoe mooi ook – op zichzelf is niet genoeg zonder naar het heden te kijken.  

reageren